Pils van de tap voor 30 Pfennig
In een reactie op de vraag “wat vond je van je diensttijd?” schreef Piet Hoogland naar aanleiding van een enquête in 1971: “Je had eigenlijk je eigen leventje in de bar en wat wilde je nog meer…”
Nu denkt hij er nog precies hetzelfde over. Het werken in de bar viel ook beslist niet tegen. Ik kan dat beamen, want ik was een collega van Piet. Maar hoewel de zware veldoefeningen en fysieke inspanningen doorgaans aan ons voorbij gingen, zaten er natuurlijk ook schaduwkanten aan het leven van een barbediende. Denk bijvoorbeeld aan de lange werktijden, inclusief de weekends!
Ik kan mij nog herinneren dat we daags na aankomst in Seedorf konden solliciteren op een baan als bediende in de onderdeelsbar. Een dergelijke functie was me niet op ’t lijf geschreven, want ik had een totaal gebrek aan ervaring en bier lustte ik (nog) niet.
Het moet in een opwelling zijn geweest dat ik me tóch kandidaat stelde voor deze job, overigens in de vaste overtuiging dat ik niet gekozen zou worden.

Dat pakte anders uit. Er volgde een extra medische keuring en niet lang daarna was het een feit: samen met Piet Hoogland en Bouk Sieperda zou ik tot de uitbaters gaan behoren van de bar van de B. Compagnie, voor ’t gemak omgedoopt tot BBC.
We werden begeleid door Sgt. Kwaytaal, onze mentor. Hij leerde ons de grondbeginselen van het horecavak, inclusief het bijhouden van de boeken. De prijzen stonden al vast.
De eerste ochtend betraden samen met hem de bar die, zo vertelde Kwaytaal trots, een van de mooiste op de kazerne was. Wat direct al opviel was de enorme omvang van de toog! Het leek alsof er voor het bedienend personeel meer ruimte beschikbaar was dan voor de bezoekers.
Maar het was er wel smerig. Alles plakte en een kolonie kakkerlakken had zich verschanst tussen de hand- en theedoeken. We hebben de zaak grondig schoongemaakt, voordat een dag later de bar officieel werd geopend. Dat was op 13 maart 1970…
De openingsavond
Die staat me nog helder voor de geest! Uiteraard aan klanten geen gebrek, en het tappen van pilsjes ging, na de nodige verspilling, steeds beter. We werden daarin gecoached door Joost Laurense (ass. administrateur van een vroegere lichting), die ons de kneepjes van het vak bijbracht. Er werd die avond ruim 250 liter bier verkocht! Logisch dat er na sluitingstijd opnieuw gepoetst en gedweild moest worden. Dat avondcorvee werd meteen dagelijks ingevoerd. Daarna gezellig met de jongens nog wat nakaarten onder het genot van een drankje, even douchen en dan gaan slapen.

De vrijwilligers
In de beginperiode beschikten we over weinig vrije tijd, aangezien we zeven dagen per week, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat moesten werken.
Gelukkig kwam daar verandering in toen zich drie vrijwilligers aandienden om ter ondersteuning tijdens de avonduren en weekenden te assisteren. Dit plan werd voorgelegd aan onze compagniescommandant en goedgekeurd, maar wel op voorwaarde dat er steeds minimaal één barbediende aanwezig zou zijn.
Vanaf die dag werkte Piet en Bouk samen met Cees van der Weiden en kreeg ik versterking van Klaas Huisman en Ed Klaver. Voor ons betekende dat dus één avond werken, de andere avond vrij. Overdag, uitgezonderd het weekend, werd de bar door de drie vaste krachten bemand. Er waren ook momenten waarop er weinig te doen was. Die tijd werd doorgebracht met het lezen van kranten of, in mijn geval, met de viltstift aan de gang om affiches en andere reclame-uitingen op papier te zetten.
Soms waren we gekleed in legergroen, maar ons tenue bestond eigenlijk uit een gewone pantalon en wit kelnerjasje. Erg handig als je over het kazerneterrein liep, want je droeg geen baret en hoefde dus ook niet te sallueren bij het passeren van een meerdere.

Dagelijks werden er inkopen gedaan in het Cadi-magazijn, liefst zo vroeg mogelijk om er zeker van te zijn dat de broodjes ham, kaas en ei nog op voorraad waren. Voor wat betreft het bier moest je maar afwachten wat er beschikbaar was. Onze voorkeur ging uit naar Heineken of Amstel, dat in fusten met handige bajonetsluiting werd geleverd. Grosch daarentegen was nog verpakt in ouderwetse vaten die je, met een pen door een afdekplaatje te steken, moest aanslaan.
Dat vereiste wat handigheid al ging het niet altijd goed, waardoor het bier soms als een fontein uit het vat spoot.
En over handigheid gesproken: er werd in de bar betaald met Duitse munt. Na een tijdje was het voor ons niet eens meer nodig het geld te tellen als er werd afgerekend. Zodra het in je handpalm lag “voelde” je meteen aan de hoeveelheid en grootte van de munten wat het bedrag was. Het geld werd vaak zonder natellen in de kassalade geworpen.
Het drukste moment van de dag was de koffiepauze om 10 uur ’s ochtends. Vrijwel de gehele compagnie moest in snel tempo worden voorzien van koffie, koeken, broodjes of andere versnaperingen, en er moest ook afgerekend worden. Natuurlijk werd een en ander vooraf goed voorbereid zodat de wachttijd te verwaarlozen viel. Vanaf Nieuwjaardag 1971 hebben we als barpersoneel voor de zondagochtend een extra service ingevoerd: koffie op bed. Daarbij was het wel noodzakelijk om later alle kamers nog eens langs te gaan om de lege kopjes op te halen, maar de geste werd enorm gewaardeerd.
Op zaterdagavond was het doorgaans rustig in de bar, de meeste compagniegenoten zochten hun vertier dan buiten de legerplaats. Meestal kon je het als barbediende wel in je eentje af, hoewel tegen sluitingstijd extra hulp dan wel weer handig was. Dan keerde ‘de meute’ terug voor het avondappèl en kwam nog even langs voor een afzakkertje. Probleem daarbij was dat er vooraf al een behoorlijke inname had plaatsgevonden en de gasten zich niet zo makkelijk lieten verwijderen als het tijd werd om af te sluiten…

Mijn eerste biertje
Het was op zo’n zaterdagvond dat ik voor het eerst de smaak van bier leerde kennen. Ik stond er alleen voor en had slechts één klant: Gerrit Nijhof. We raakten aan de praat. Naar ik meen had Gerrit problemen met de verkering en behoefte aan een luisterend oor. Hij had al een paar pilsjes gedronken, bestelde een nieuwe en zei: “neem er zelf ook eentje”. Zonder te aarzelen tapte ik twee biertjes want ik wilde de sfeer niet bederven met de opmerking dat ik eigenlijk geen liefhebber was. Maar het beviel me uiteindelijk goed en vanaf die dag ben ik bier gaan drinken en doe dat nog steeds met mate.
Wekelijks vond er op de vrijdagmiddag een kaderborrel plaats; een ‘onderonsje’ tussen beroeps- en dienstplichtig kader. Dat er wel eens zaken werden besproken die binnenskamers moesten blijven spreekt vanzelf en natuurlijk kon men rekenen op de discretie van het barpersoneel.
Dieptepunten? Ik kan er niet één bedenken, hoogtepunten wel! Denk daarbij aan het gezellige sfeertje rond de jaarwisseling 1970/1971, één maand later, op 30 januari 1971 gevolgd door de ‘happening’ toen het 268e vat bier werd aangesloten. Beide gebeurtenissen worden uitgebreid toegelicht op deze website!
Naar het volgende verhaal: Het uitgaansleven van een Seedorfstrijder