Verhaal van een ‘super-ouwe-Nato-joekel’ (deel 4)

Auf der Heide blüht ein kleines Blümelein
Und das heißt: Erika!
(Duits marslied)1)
Seedorf, winter 1963/1964

september 1963 tot en met juli 1964

1) Dit lied, rond 1930 gecomponeerd door Herms Niel, lid van de NSDAP, was bedenkelijk vanwege de gretigheid waarmee de Nazi’s het als ‘hun’ marslied hadden geadopteerd. Wij zongen het vooral in de Kneipe van Erika, een kroeg buiten Seedorf, ik meen in Brauel.

Begin september 1963 verhuisde de 41e Pantser Brigade van Hohne naar Seedorf. Een enkel onderdeel bleef achter in Hohne, maar het zwaartepunt lag toch in de voormalige Bundeswehr-kazerne Seedorf. Tijdens de verhuizing was ik net met verlof in Nederland. We kregen dit briefje mee:

De terugreis nam dus nogal wat tijd in beslag, want van Celle naar Seedorf is dik 120 kilometer. Sgt Cremers, een KVV-er die het verkeersbureau bemande, behoorde ook tot de StStCie, dus kon ik comfortabel met hem in onze ‘eigen’ Volkswagen meerijden. Over Seedorf werd nogal de loftrompet gestoken, maar wij misten toch wel de gezelligheid van het onoverzichtelijke Hohne, waar meer aan je improvisatietalent werd overgelaten. Seedorf was strak en fantasieloos, maar bood, dat moet gezegd, wel meer comfort. Alles zag er keurig en proper uit, een heel verschil met de sfeervolle, maar afgetrapte legeringsgebouwen in Hohne.

Het nieuwsblad voor de 41 Gemechaniseerde Brigade (voortgekomen uit 41 PaBrig) De Griffioen schreef naar aanleiding van 40 jaar Seedorf:

“De legerplaats Seedorf was een gloednieuwe kazerne, die gebouwd werd tussen 1956 en 1959 op de plaats waar vroeger een barakkenkamp van de Duitse marine was gevestigd. Een kazerne voor een totale sterkte van 2.500 man, opgezet naar de maatstaven van de Bundeswehr. De toenmalige brigadegeneraal Hollert moest ook toegeven dat het voor de huisvesting van een Nederlands legeronderdeel wat te krap was. Dat kwam ook omdat in het kamp van de Bundeswehr geen rekening was gehouden met verblijven voor officieren en onderofficieren; die gingen normaal gesproken naar huis. Maar niet alleen het personeel had weinig ruimte, er was ook gelijk een parkeerprobleem.

Door de hoge mate van paraatheid moest bij alarm iedereen gelijktijdig op de snelste wijze de kazernepoorten door. Een dagelijks onderwerp van studie was de juiste opstelling van het aantal voortuigen dat dag en nacht met complete gevechtsuitrusting klaar moest staan. Al met al hebben de militairen van kamp Seedorf het nog niet zo slecht. Zij slapen op schuimrubberen matrassen tussen lakens, het eten is goed en de sigaretten zijn goedkoop. Bovendien is Seedorf uitgerust met de modernste schietbaan van Europa.”

Dat van die goedkope sigaretten was waar. Af en toe (als mijn maatje sgt. Al Marks met verlof was) fungeerde ik als sigarettenboer 2), d.w.z. dat je de (gerantsoeneerde) bestellingen opnam en uitdeelde. Het was een lucratieve business, want er bleef altijd wel iets over wat voor een marktconforme prijs van de hand gedaan kon worden.
Zie hier de mededeling voor het publicatiebord van de Stafcompagnie m.b.t. dubbel sigarettenrantsoen in verband met het Nieuwjaarsverlof (coll. RdH).

2) Als sigarettenboer verkocht je ook belastingvrije drank (jenever, whisky e.d.). In de trein naar huis werd door de Marechaussee steekproefsgewijs gecontroleerd of je de toegestane hoeveelheid aan tabakswaren en alcoholhoudende drank niet overschreed. De Europese Unie bestond nog niet, dus er waren douanebeperkingen in het verkeer tussen Duitsland en Nederland.

Kazerne Seedorf vanuit de lucht. De foto dateert van later datum. De atletiekbaan links was er in het begin nog niet, evenmin als de fly-over rechts in beeld.

Als kwartiermaker van de Staf en Stafcompagnie was ik al in de gelegenheid geweest om in augustus in Seedorf rond te neuzen. Het verschil met good old Hohne was groot: een strakke nieuwbouw legerplaats in de sobere stijl van de vijftiger jaren op een kaal en vreugdeloos terrein. Op het eerste gezicht niet erg aanlokkelijk. Maar de kamers waren mooi, onderofficieren werden in hetzelfde gebouw gelegerd als de manschappen, maar dan op een twee- of vierpersoonskamer met vaste wastafel. Voor mijn werk was er een duidelijk verschil met Hohne: de parkeerplaats voor het compagniesgebouw was alleen bestemd voor een paar jeeps en personenauto’s en natuurlijk voor de drie AMX-en, we waren tenslotte een Pantserbrigade. Ons andere materieel, waaronder de Dikke DAFs, werd op een afzonderlijke parkeerplaats geparkeerd, buiten het zicht van het MT-bureau dat een ruime kamer in het compagniesgebouw bezette.
Foto rechts: de PSU-kast van sgt. Den Hartog. ‘Gereed voor de ontvangst van Russische volkscommissarissen’, aldus een overste bij een inspectie. Een bezoek aan deze kamer zou de opmars van de vijand aanzienlijk vertragen, voegde hij eraan toe.

Links: parkeerplaats voertuigen StafStafCompagnie 41 PaBrig, rechts: met een van de AMX-en voor het compagniesgebouw. Linksboven in de Amx tankcommandant sgt. Den Hartog.

Ons compagniesgebouw had bij de entree een trappenhuis, ideaal om de ’tank van de maand’ ten toon te stellen, een vitrinekast met het model van een Russische tank (iedere maand een andere), zodat ons goed werd ingeprent hoe Iwan zich aan ons zou kunnen presenteren. Er was naast de vitrine bovendien voldoende ruimte om een etalagepop neer te zetten in afwisselend een VOPO 3)-uniform of het uniform van een Russische infanterist of tanksoldaat. Op het prikbord hing het Russisch alfabet. Wat kon er nog misgaan?

3) VOPO = Volks Polizei. De VOPO’s bewaakten de grens tussen Oost- en West-Duitsland en zaten dus niet ver van ons af. Af en toe ontsnapte er een naar het ‘vrije Westen’.

De Griffioen

Toen we eenmaal naar Seedorf verhuisd waren, vond de brigadeleiding dat er nu ook een embleem moest komen waarmee 41PaBrig herkenbaar naar buiten kon treden. Daartoe werd een prijsvraag uitgeschreven. Op 5 december ‘63 maakte generaal Hollertt de uitslag bekend. De keuze was “gevallen op een ontwerp, dat een concreet, enkelvoudig, ‘sprekend’ beeld weergeeft, dat zowel agressief als afschrikwekkend van aard is en voor zover bekend, nog niet door enig ander onderdeel van de Koninklijke Landmacht wordt gevoerd”.  Zo kwamen we aan de Griffioen. Er waren drie (dienstplichtige) prijswinnaars die alle drie in de buurt van een griffioen of vergelijkbaar fabeldier kwamen, maar het uiteindelijke embleem kwam van de professionele kunstenaar-ontwerper van het Ministerie van Defensie, Frans Smits (1915-2006), die ook het merendeel van onze baretemblemen had ontworpen. Al gauw verscheen de Griffioen op briefpapier, sleutelhangers, bierglazen etc. en zag het nieuwsblad Griffioen het licht.

AFKO’s en ezelsbruggetjes

Een van de eerste dingen waarmee je vanaf het begin als recruut geconfronteerd werd, was de onnoemelijke hoeveelheid afkortingen, die je je in korte tijd eigen moest maken. En daar kwam steeds iets bij. PaBrig voor Pantserbrigade was er maar eentje van. Tijdens mijn opleiding als tirailleursergeant, dus voor mijn MTOO-tijd (alweer zo’n afko), werd vooral met ezelsbruggetjes gewerkt, zoals bij de uitgifte van een bevel aan een tirailleurgroep die spitspatrouille loopt:

Bep Wast Vlug Haar Nylons

B = Belangrijk gebied
W = Waarneming en schootsvelden
V = Vuur- en zichtdekking
H = Hindernissen
N = Naderingswegen

Als wachtcommandant moest je het VEITONO uitgeven:

V = Vijand, allerlaatste gegevens
EI
= Eigen troepen in voorterrein, allerlaatste gegevens
T = Terreinsector, punten voor bijzondere aandacht
O = Opstelling van de post, wijze van alarmeren, aanroep- en wederwoord
N = Nevenpost(en) plaats
O = Opstellingsplaats van de wachtcommandant

Zelfs voor het uiteennemen van het geweer FAL (afkorting voor Fusil Automatique Leger) bestond een ezelsbruggetje om de volgorde te onthouden:

Zachte Lippen Kussen Vurige Soldaten: Zuigerstang, Loop, Kolf, Vuurinrichting, Spanveer.

Instructiekaart atoombescherming – klik op afbeelding voor grotere weergave.

En dan had je nog de zgn. instructiekaarten, die in kort bestek beschreven, hoe je in bepaalde situaties moest handelen. Vooral de instructiekaart Atoombescherming die onder andere voorschreef, dat je bij een atoomaanval als een konijn de grond in moest schieten, wekte -hoe optimistisch ook gesteld-  weinig hoop op een goede afloop.

Brigadegeneraal Hollertt

Onze hoogste commandant, brigadegeneraal der Huzaren Hollertt, had zo zijn eigen ideeën over het inrichten van de kazerne. Zo moest de legerplaats naar buiten toe vooral militaire actie uitstralen. Daartoe werden overal, vooral bij de toegangspoorten, antennes geplaatst die de indruk moesten geven van grote bedrijvigheid en maximale paraatheid. Enig nut had het mastbos niet, want de antennes verdwenen gewoon in de grond, zonder ergens op aangesloten te zijn. Daarnaast had de generaal een open oog voor de behoeften van de dienstplichtige militair en dat resulteerde, behalve in de vestiging van een PMT en KMT net buiten de poort en de mogelijkheid om in burger te passagieren, in een voorstel voor een hertenkamp met eendenvijver (volgens mij nooit gerealiseerd).

Generaal Hollertt neemt de parade af ter gelegenheid van Koninginnedag 1964. Links van de generaal de paradecommandant, kolonel Schotman.

Ook wat kleding betreft voer de generaal een eigen koers. Zo gaf hij de voorkeur aan het dragen van een licht zandkleurig uniform waarbij zijn zwarte huzarenbaret beter uitkwam, in plaats van de donkerbruine Terlenka-outfit die de andere officieren aangemeten hadden gekregen. Zijn chauffeur Henny, een dameskapper uit Amsterdam, kreeg de opdracht om de pijpen van zijn gevechtstenue smaller te laten maken, zodat alles wat strakker kwam te zitten. Dat oogde prettiger. De generaal vond dat hij zich onder NATO-collega’s niet met een chauffeur in een slobberpak kon vertonen.

‘De overtuiging van de generaal’

Ter gelegenheid van Bevrijdingsdag 1964 publiceerde Hollertt ‘De overtuiging van de generaal’, een gestencild pamflet van drie foliovellen, waarin onze hoogste baas uitvoerig uiteenzette, hoe hij over de dienstplicht dacht en hoe de in Duitsland gelegerde militair zich naar zijn mening had te gedragen. Er werd door de dienstplichtige Seedorfgangers met gemengde gevoelens op gereageerd. Een paar citaten uit het pamflet:

“Ik ben overtuigd, dat de Nederlandse militair in het algemeen een redelijk denkend wezen is en dat hij daarom bereid is, ook onder moeilijke omstandigheden, er het beste van te maken [….]

Ik ben overtuigd, dat de Nederlandse jongeman in het algemeen een intelligent mens is, die in staat moet worden geacht ook onder benarde omstandigheden zichzelf en anderen uit de moeilijkheden te redden. Dit is een goede eigenschap, die iemand in oorlogstijd grote diensten kan bewijzen […]

Ik ben overtuigd dat iedereen het prettiger vindt in een sfeer van vrijheid te leven dan in een star en hinderlijk keurslijf van allerlei moeilijke bepalingen […] Vanzelfsprekend blijft goede discipline een onmisbare factor, deels uit specifieke militaire, maar nog meer uit opvoedkundige overwegingen. Wij kunnen dan ook bepaalde zaken zoals excercitie, inspectie en appèls niet missen. Maar overigens hecht ik meer waarde aan persoonlijke discipline door inzicht en als vrucht van eigen overtuiging dan aan collectief afgedwongen slaven-discipline. Vandaar dat ik bijvoorbeeld een voorstander ben van de mogelijkheid om in burger te passagieren, indien men dit wenst, omdat ik zo graag vertrouwen wil stellen in een ieder persoonlijk, ook wanneer hij onder het oog van de meester uit is.

Ik ben overtuigd, dat 95% van onze Nederlandse jongens een behoorlijke opvoeding heeft genoten en uit fatsoenlijke gezinnen komt, waar het bijvoorbeeld geen gewoonte is elkaar ondersteboven te lopen, wanneer moeder het eten heeft opgediend. Ik geloof ook, dat zij thuis hebben geleerd geen twee carbonades of twee sinaasappelen op te schransen, wanneer hun moeder voor ieder lid van het gezin er maar een heeft ingekocht.” Wordt gevolgd door een beschouwing over het gedrag in de eetzaal, waar kennelijk klachten over waren. De generaal gaat verder:

“Ik ben overtuigd, dat de Nederlandse jongemannen bereid zijn hun medewerking te geven, als iets hen gewoonweg wordt verzocht, zonder dat het nodig is dat iets altijd wordt bevolen.” Volgt een beschouwing over het op het gras lopen op het kazerneterrein. De generaal besluit met de hoop, dat “velen uwer tot het inzicht zullen komen, dat het in Seedorf en Hohne de moeite waard is jezelf in te zetten voor de goede zaak. Dan zullen wij erin slagen een samenleving op te bouwen, waarin kameraadschap heerst van hoog tot laag, waarin elke man zich van zijn eigen zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bewust is en waarin hij de hem gegeven vrijheid zal gebruiken in overeenstemming met zijn innerlijk gevoel van zelfdiscipline.” Waarvan akte.

Klik hier voor de volledige tekst van het pamflet geschreven door Brigadegeneraal Hollertt.

Oefenen

We gingen veel op oefening, in feite was dat ons dagelijks werk en tevens de voornaamste reden dat we in Duitsland gelegerd waren. Aan mijn vriendin schreef ik op 8 oktober ‘63:

“Gisteravond hadden we alweer een nachtoefening, dezelfde als vorige week, alleen voor mensen die toen niet meegeweest waren. Maar omdat ik het toen ook volledig pruimde, heb ik vrijwillig meegedaan, met onze vaandrig mee. We hadden nog meer succes dan vorige keer, want we wisten na een hevig gevecht een halfrupsvoertuig te bemachtigen, zodat we maar de helft gelopen hebben. De rest reden we zegevierend op de ‘halffiets’, veroverd op de tanksletten 4). Zaterdag a.s. gaan we het veld in, zodat er dan van schrijven niet veel zal komen.”

Links: koffiedrinken op oefening. V.l.n.r. sgt.majoor Gerritsen, sgt 1 Vogelenzang, sld. Meijer, sgt. Den Hartog.
Rechts: in bivak. Rechts de S1, majoor W.M.M. Hasenbos, bijgenaamd ‘de Knetter’. Hij was bij de Staf belast met geheime zaken (Sectie 1, oftewel Sectie Stiekem). Waarom hij de Knetter heette, was onduidelijk. Mogelijk vanwege zijn absurde ideeën, die gevoed konden zijn door al het spionagemateriaal dat hij dagelijks te verteren had.

4) ‘Tanksletten’ was de algemeen geldende benaming voor cavaleristen (huzaren) door andere regimenten.

We namen vanaf zaterdag 12 oktober ‘63 deel aan een meerdaagse oefening op het vertrouwde oefenterrein Hohne. Ik schreef een paar dagen later:“We kamperen dus nu op de Schiessplatz Hohne [Bivakplaats Brieg 5). Ieder ogenblik feestrijden om benzine te halen of sigaretten of drank voor de O.O.-mess De Zwarte Kater 6), waar het iedere avond wel akelig uit de klauwen giert. We hebben werkelijk nergens gebrek aan. Ik lig met 7 andere sergeants in een grote tent met kachel en electrisch licht [….] Vanochtend vroeg opgestaan, met de jeep naar Hohne gereden, daar onder de douche geweest en weer tijdig terug.”

5) De bivakplaatsen droegen namen van plekken die een rol gespeeld hadden in de Duitse geschiedenis. Brieg (in het Pools Brzeg) was een stadje in Polen dat in 1742 door Frederik de Grote werd veroverd en omgebouwd tot vestingstad.
6) De zwarte kater was de mascotte van de Stafcompagnie. Op een van de sergeantskamers hielden ze -geheel tegen de regels in- een klein zwart katertje.

Door middel van ‘De vier te velde’ werden we tijdens oefening VARUS-één van allerlei (militaire) nieuwtjes op de hoogte gehouden en kregen we tips aangereikt, zoals:

“Zorg dat u dranken bij de hand hebt. Dit om blaasklachten te voorkomen, want bij koude urineert men meer dan bij normale temperatuur.” Dit was aan geen dovemansoren gezegd. We hadden tijdens het bivak dus veel dranken bij de hand.

Maar het was niet alleen pret wat de klok sloeg:

De divisie-oefening begon vandaag al met een akelig ongeluk bij de Limburgse Jagers . Daar raakte n.l. de MTO van het Bataljon (een kapitein waar ik vorige week nog mee gesproken heb) beklemd tussen twee AMX-tanks.” Het ongeluk trof de 34-jarige kapitein Dirk Flikweert van het 42e Pantserinfanteriebataljon. Een paar maanden later was het weer raak: in januari ’64 kwam majoor J.C. Kapteyn, S3 van het 103 Verkenningsbataljon Huzaren, om bij een verkeersongeluk voor de kazernepoort van Seedorf. Daar is later een fly-over aangelegd.

Begin november lagen we weer te velde: “vannacht is het alarm en gaat de oorlogstoestand in. Wij zijn vijand en worden vannacht met braakgas gewekt, zodat we allemaal het gasmasker angstwekkend dicht bij de hand hebben. Dan breken we op en trekken vertragend terug, want wij zijn gedoemd te verliezen.” Zo rolde je van de ene oefening in de andere.

Links: ‘Aantreden voor eten’. De veldkeuken vult de messtins. Rechts: Achter de vierkante fles in de O.O.-messtent. V.l.n.r. sgt. Lammens en sgt. Den Hartog.

Tussentijds werd onderhoud gepleegd aan voertuigen en uitrusting, want alles moest in optimale conditie zijn. Sommige oefeningen werden buiten het oefenterrein gehouden.

De keuken te velde van de StStCie, rechts staande sgt. Van Vugt, foerier, links kpl. Mathijsen, kok.

Er ging dan wel eens wat mis als een tank of ander militair voertuig schade aanrichtte aan te velde staande gewassen of afrasteringen. De afwikkeling van de schadeclaims was toevertrouwd aan sgt. 1 Geert Vogelenzang, een door de wol geverfde beroepssergeant die nog in Korea gevochten had. Hij was eigenlijk sergeant Bevo (Bevoorrading), maar dit klusje hoorde ook bij zijn takenpakket. Als de schadeclaims uitbetaald moesten worden (dat gebeurde in cash, in Duitse Marken) vroeg Vogelenzang mij om mee te gaan, vanwege de vertrouwelijkheid en omdat mijn Duits beter was dan het zijne. Zo kwam je nog eens ergens. Ik heb veel boerenwoningen op de Lüneburgerheide van binnen gezien, wij werden met open armen ontvangen en als de aktetas met Marken op tafel kwam, volgde steevast de fles met Schnaps, dus als chauffeur van de jeep moest ik mij behoorlijk inhouden. Geert niet. Die liet het zich lekker aanleunen en genoot van zijn rol als weldoener namens de Nederlandse Krijgsmacht.

Weekdienst

Eens in de zoveel tijd was je Sergeant-van-de-week, met assistentie van een soldaat als Weekdier. De sgt.v.d.w. zorgde ervoor dat de compagnie bleef draaien. ’s Ochtends haalde je de mannen uit bed, floot voor de appèls, gaf door aan de keuken hoeveel man er ‘in de voeding’ waren, wie er met verlof gingen en wie er terugkwamen, wie er naar de dokter moest of ziek te bed lag en waar en door wie er gecorveed moest worden, want het schoonhouden van het gebouw hadden we geheel in eigen beheer.

Sergeant van de week met Weekdier, poserend voor de auto van de generaal, en aan het werk op een van de legeringskamers (let op de bandrecorder). Sergeant van de week en weekdier zijn herkenbaar aan de schuine mantelriem die aan het koppel  is bevestigd.

Je mocht zelf je weekdier uitzoeken. Het was een gewild baantje onder de maten, want het weekdier was vrij van andere diensten. Ik koos bij voorkeur iemand die door anderen als ‘lastig’ werd bestempeld. Meestal knapten ze ervan op, als ze merkten dat ze serieus genomen werden en een bepaalde verantwoordelijkheid mochten dragen.

Sergeant effectief

Als je negen maanden als sergeant titulair je best had gedaan, werd je bij een gunstige beoordeling door je meerdere benoemd tot sergeant effectief. Dat was meer dan een titel: je ontving dan een wedde die gelijkstond met de wedde van een beroepssergeant zonder dienstjaren. In ieder geval ging je financiële positie er behoorlijk op vooruit. In plaats van de 45 gulden per 10 dagen (inclusief buitenland-toelage)  kreeg ik nu 435 gulden per maand netto, gedeeltelijk uit te betalen in Duitse marken. Aan zo’n bedrag hield je dik over, dus ik kwam met een lekker spaarcentje de dienst uit.

Loonstrookje sgt. Den Hartog.

Koninginnedag 1964

De eerste Koninginnedag in Seedorf werd gevierd met een parade die afgenomen werd door generaal Hollertt. Er kwam een muziekkorps uit Nederland over en aan de Stafcompagnie viel de eer te beurt om het vaandel van het Regiment Stoottroepen mee te voeren. Dat deden we bovenop een AMX met mijn luitenant Westerhoud als commandant. Iedereen in Eerste grijs. Zelf zat ik in de eerste AMX achter het vaandel. Daarachter kwam de derde AMX , gevolgd door tanks, jeeps en DAF’s, waarvan de banden met schoensmeer zwart gemaakt waren om ze te laten shinen. De voertuigen waren vooraf met een bokkepoot gewassen in kerosine, zodat ze er fris groen uitzagen. Alles voor de show, want daar hield de generaal wel van.

Links: sgt. Den Hartog en boordschutter sld. Meeng voor het Compagniesgebouw, gereed voor parade. Rechts: Vaandelwacht Stoottroepen met de twee andere AMX-en.

Daags tevoren schreef ik aan mijn vriendin: “Donderdag is het parade geblazen. Behalve een Franse generaal met vijf sterren (een soort Rémy Martin) is er niemand uitgenodigd om naar ons te kijken, zodat we min of meer voor lul paraderen. Maar gelukkig is er de (gratis) Oranjeborrel en ’s avonds Oranjebal.”  Voor je ’t wist danste je met de vrouw van een adjudant, terwijl die zich vol liet lopen.

Klik hier voor een krantenartikel over Koninginnedag in Seedorf en hier voor een toepasselijk YouTube filmpje.

Wachtdienst

Eens in de zoveel tijd hadden we wachtdienst bij de Zuiderpoort. Dat betekende 24 uur op en iedereen controleren die in- en uitging. Bovendien had je het toezicht op de arrestanten die ‘achter de wacht’ zaten. Niet echt leuk. In een brief aan mijn vriendin beschreef ik waarom: “Ik heb hier drie arrestanten in de cel zitten. Om drie uur mag ik ze een uur gaan luchten. Het lulligste vind ik iedere keer die celdeur achter ze te moeten sluiten met sleutel en ketting. En dan dat kijkgaatje in de deur, waardoor je moet kijken, of ze zich nog niet hebben opgehangen. Maar ze gaan steeds net zo zitten, dat je ze niet kunt zien, want het kijkglaasje heeft ondanks alles een dode hoek.”

Wachtgebouw Zuiderpoort. Op de voorgrond het begin van het parkeerterrein van de StStCie.

Ook als sergeant van de week had je met gasten te maken die over de schreef waren gegaan. Citaat uit een brief aan mijn vriendin, 5 april 1964: “Gisteren heb ik er één met streng arrest moeten opsluiten hier in het gebouw. De cellen in het wachtgebouw zijn overvol. De arrestanten puilen eruit. We hebben ze nu in eigen beheer. Iedere dag een uurtje luchten, zodat ze niet beginnen te stinken.” Dat was niet het enige, waar je als sergeant van de week mee geconfronteerd werd: “Vanmiddag komt er één bij me. Of ik hem in wil schrijven in het ziekenboek. Reden? ‘Ik geloof dat ik een druiper heb, sergeant’. Nare zaak.”

Ontspanning

Tussen de middag in het zonnetje tegen de muur van het compagniesgebouw. V.l.n.r. sgt. Van Vugt (de ‘foef’), sgt. Den Hartog (MTOO), sgt. Faber (Stafwacht), sgt. Van Dijk (Stafwacht).

Vijf weken binnen zitten alvorens je met verlof ging, was een hele opgave. Daarom werd er in Seedorf veel aandacht besteed aan de vrijetijdsbesteding van de militair. Al gauw verschenen net buiten het hek een Protestants Militair Tehuis (PMT) en een Katholiek Militair Tehuis (KMT). Ik gaf de voorkeur aan het PMT, omdat daar een piano stond waarop ik mijn vingervlugheid kon bijhouden, hoewel het in het KMT meestal gezelliger was.  Verder werden er onderlinge voetbalwedstrijden gehouden, er was een film- annex theaterzaal, waar ook optredens plaatsvonden die door de Welzijnszorg georganiseerd werden (Annie Palmen, Thom Kelling, The Jumping Jewels enz.). Een feestje buiten de deur werd doorgaans gevierd bij ‘Erika’, een kroeg even buiten Seedorf.

Feestje bij ‘Erika’ in Brauel.

Uit een brief aan mijn vriendin, 29 mei 1964: “We hielden met de hele Compagniesstaf (het peloton waar ik pelotonssgt van ben) een ouwestompfeest om met 3 monteurs en een vaandrig ook mij uit te drinken. Dat gebeurde in een café buiten Seedorf, waar we voor dergelijke gelegenheden altijd een aparte kamer ter beschikking krijgen. We hebben de oude Stotersliederen weer eens gezongen, ik had een snee in m’n neus van jewelste en iedereen zag de wereld voor een doedelzak aan. De luitenant danste met een korporaal, we tilden weer stoelen op met onze tanden en Erika werd herhaaldelijk in d’r kont geknepen. De volgende dag lagen er drie man ziek te bed, waarvan een van half zeven tot half twaalf gekotst heeft. Alleen de oude stompen waren zo fris als een pasgeboren hondje.”

Pas later, zo heb ik begrepen, kwam er op het kazerneterrein een atletiekbaan en een zwembad, zodat er ook op de compound gesport kon worden. Wij gingen wel eens naar het buitenzwembad in Otterstedter See (het Johannes Helms Schwimmbad).

En er waren excursies naar het IJzeren Gordijn, naar Bremerhaven, naar Travemünde, naar Hamburg, naar Ratzeburg et cetera.

In april deden we een all-inclusive tour naar Hamburg en de Zonegrens met overnachting in een Duitse kazerne. Uit Hamburg stuurde ik mijn vriendin een kaartje van de Reeperbahn: “Genietend van een schitterend week-end stuur ik je even een kaartje uit de stad van de slettebalen, waar we zojuist een bezoek gebracht hebben aan een Frans eskader oorlogsschepen. Gisteren aan de Oostzonegrens gestaan, heerlijk bij een Duitse familie gegeten en ’s avonds feest gevierd. In Duitse kazerne geslapen.”
Voor deze gelegenheid waren we ondergebracht in de Bismarckkazerne in Wentorf, een randgemeente van Hamburg, als gast van de StabsKompanie Panzer Grenadiere.

Sgt’s Den Hartog, Marks, Sluyts en Ek bij de Zwiebelprobe. Even doorbijten.

De Duitse gastheren hadden wel een soort initiatieritueel voor ons in petto: de Zwiebelprobe. Het kwam erop neer dat we een enorme uitgeholde ui moesten opeten, die gevuld was met een mengsel van mosterd, roggebrood, azijn en curry. Geen culinair genoegen. Er moest veel bier aan te pas komen om de smaak weg te spoelen, maar toen was het ijs gebroken en hoorden we er helemaal bij.

Aan tafel met de collega-Stabsunteroffiziere.

Langzamerhand kwam er enige structuur in de vrijetijdsbesteding. Zo heb ik nog de oprichting meegemaakt van de O.O.-carnavalsvereniging De Zevenklappers en -ook al was ik van boven de rivieren- werd ik zelfs geïnstalleerd als lid van de Raad van Elf, hetgeen een vetleren medaille opleverde.

Verder werd er natuurlijk veel gekaart, geschaakt, gedamd, gerookt en gelachen. Eén collega-sergeant die doedelzak speelde en bij voorkeur ’s avonds op de gang oefende, werd minder gewaardeerd.

Wie geen zin had om te eten in de O.O.-mess (wat overigens geen straf was), maakte wat  noodrantsoenen uit een van oefening overgebleven 10-in-1 pakket warm. Ook hadden sommige kamers een kookplaatje, waar koffie op gemaakt kon worden, zodat je niet naar de mess hoefde te lopen.

Toepende sergeants. Sgt Van Dijk (in burger) kijkt toe, sgts. Faber, Snijders en Lammens spelen hun kaarten uit.

Er werd na afloop van de dienst veel gedronken, heel veel. Vooral bier, maar ook jenever, oud en jong, Bols en Bokma. Buiten de deur werd gedronken bij Peggy’s Bar in Zeven. De plaatselijke alcohol stond bekend onder de naam Ratzeputz, een krachtig gedestilleerd -58% alcohol- dat je slokdarm eerst etste alvorens in de maag neer te dalen, zodat je –aldus sergeant De Groot- ‘wist waar je geld bleef’. Ratzeputz is het zusje van de meer kruidige Heidegeist (‘slechts’ 50% alcohol), oorspronkelijk geproduceerd -evenals de Ratzeputz- door C.W. Baland & Langebartels in Celle.

De B.O.S.-verantwoording

Formulier B.O.S.-verantwoording

Iedere liter benzine, iedere liter olie en iedere kilo doorsmeervet die ten behoeve van de dienst verbruikt werd, moest worden verantwoord. Daar werd vanuit Den Haag toezicht op gehouden. Het was de taak van de MTOO om maandelijks aan de hand van de kilometerstaten en tankkaarten van de voertuigen de zgn. B.O.S.-verantwoording op te stellen en naar Den Haag te sturen. Een administratief klusje, dat veel hoofdbrekens kostte, want er klopte altijd wel iets niet. Je kreeg dan vanuit Den Haag een brief terug met wat er niet deugde. Af en toe kwam er uit Nederland onverwachts een inspecteur opdagen die de voorraden benzine, olie en smeermiddelen kwam tellen en die steekproefsgewijs de voertuigpapieren controleerde. Gelukkig waarschuwden we als MTOO’s elkaar, zodra de inspecteur opdook, zodat je eventuele tekorten (of overschotten) aan de papieren werkelijkheid kon aanpassen.
Toen ik eenmaal doorhad dat je de tering naar de nering moest zetten, was het invullen van de B.O.S.-verantwoording vrij eenvoudig geworden. Op papier klopte dus voortaan alles, sommige voertuigen waren hoogstens nogal onzuinig of juist extreem zuinig, maar daar was altijd een technische verklaring voor te geven. Sindsdien gaf de B.O.S.-verantwoording aan Den Haag geen aanleiding meer tot bemerkingen, hetgeen mijn MTO tot grote tevredenheid stemde. Ik hoorde achteraf dat mijn opvolger, een beroepssergeant der eerste klasse aan wie ik uitvoerig had uitgelegd hoe je een ‘perfecte’ verantwoording moest opstellen, er niet in slaagde het trucje onder de knie te krijgen en maand na maand een kritische brief moest incasseren.

Verlof

Vijf weken binnen, één week verlof, daar kwam de verlofregeling voor Seedorfgangers op neer, al was je met heen- en weerreizen eigenlijk al twee dagen kwijt. Wij werden niet, zoals later, met bussen naar Nederland afgevoerd, maar reisden vanaf station Godenstedt in een trein met stoomtractie die tussen de reguliere dienstregeling door over het spoorwegnet sukkelde.

Dat duurde lang. Geen wonder dat je probeerde om een ritje per particuliere auto te versieren. Er waren verschillende dienstplichtigen en beroeps met een eigen auto, dus het was zaak om goede maatjes met zo’n autobezitter te worden. De route liep van Seedorf over Zeven naar de Autobahn Bremen- Osnabrück die net gedeeltelijk klaar was (het gedeelte tot Delmenhorst werd pas in 1964 geopend) en vandaar over provinciale wegen naar Nederland.
Onderweg passeerde je een Duits plaatsje dat steevast de lachlust opwekte: Neukrug, maar ook kwam je door een dorpje met de wonderlijke naam  Gyhum-Sick. Eenmaal in Nederland werd je afgezet op station Enschede of Apeldoorn en kon je met je vrijvervoertje met elke trein naar huis.

Godenstedt. De weg naar huis…

Rudo den Hartog 2021

Naar het volgende deel: Afgezwaaid


naar top↑