tijdens de Koude Oorlog
“Gedurende de Koude Oorlog is de militaire samenwerking tussen Duitsland en Nederland altijd uitstekend geweest. Deze eenvoudige constatering zal vermoedelijk iedereen die iets met deze samenwerking van doen heeft gehad, kunnen onderschrijven.
Dit betekent echter niet dat deze positieve gang van zaken altijd vanzelfsprekend is geweest. Zeker in de eerste decennia na de afloop van de Tweede Wereldoorlog volgde de politieke en maatschappelijke buitenwacht de ontwikkelingen kritisch.”
Zo opent Prof. dr. Jan Hoffenaar (hoofd Wetenschappelijk Onderzoek van het NIMH tevens bijzonder hoogleraar Militaire Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht) het artikel dat hij in 2005 schreef voor het blad Militaire Spectator onder de titel “Duits-Nederlandse samenwerking in de Koude Oorlog.”
De volledige publicatie vind je onderaan deze pagina. In kort bestek laat de inhoud zich moeilijk samenvatten aangezien Hoffenaar – zoals we van hem gewend zijn – zeer gedetailleerd en met kennis van zaken dieper ingaat op de materie.
Onderstaand een tekstfragment uit zijn relaas, maar voor het hele verhaal zul je toch écht het PDF-document moeten openen. Het is de moeite waard!
Strategische ligging
“De aard van de verhoudingen tussen Duitsland en Nederland vloeit voort uit het simpele feit dat zij buurlanden zijn en daardoor tot elkaar veroordeeld. Al sinds de tweede helft van de achttiende eeuw — toen de Republiek der Verenigde Nederlanden internationaal op haar retour was — zat Nederland als het ware ingeklemd tussen de drie grote mogendheden Frankrijk, Groot-Brittannië en Brandenburg-Pruisen.
Het land kon in zijn eentje tegenover deze ‘buren’ geen vuist meer maken. Het bestond bij de gratie van deze drie grootmachten en dat was een weinig benijdenswaardige positie. Zolang de drie landen elkaar min of meer in evenwicht hielden, was er voor Nederland geen onmiddellijk gevaar. Geen van de drie gunde de ander het bezit van deze strategisch gelegen rivierendelta. Als echter één van hen een stuk sterker dan de andere werd, was Nederland in ernstig gevaar. Dat bleek in de ‘Franse tijd’ (1795-1813), toen Frankrijk oppermachtig was op het Europese continent en Nederland gedurende de laatste drie jaar als soevereine staat zelfs niet meer bestond.

De wording van één groot Duitsland in 1871 betekende dat Nederland zich opnieuw zorgen moest maken over zijn voortbestaan. Op termijn was de situatie zeer bedreigend. De oorlogvoering werd dankzij nieuwe transport- en communicatiemiddelen als de spoorweg en de telegraaf steeds sneller. Dat was voor het in oppervlak kleine Nederland een groot nadeel.
De oorlog kreeg tevens een steeds totaler karakter, met inzet van massa-legers en met de economie en de burgerbevolking als instrumenten en doelwitten. Dat was voor een land met een relatief geringe bevolkingsomvang onvoordelig. Bovendien volgden de technologische vernieuwingen elkaar in een steeds hoger tempo op. Dat was voor een klein, relatief laat industrialiserend land steeds moeilijker bij te benen.
Gewapende neutraliteit
Gezien al deze bedreigende ontwikkelingen koos Nederland voor de opbouw van een geconcentreerde verdediging achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie en, om geen aanleiding voor agressie te geven, voor een buitenlandse politiek van afzijdigheid. Mocht het land desondanks toch worden aangevallen, dan zou het de verdediging zolang moeten kunnen volhouden dat bondgenoten — die het bij een inval automatisch meende te krijgen — tijd zouden hebben om te hulp te komen.”

Bekijk het hier…
Klik op dit symbool voor het openen van deze uitgave. Dit document is beschikbaar als PDF om online te bekijken of te downloaden voor eigen gebruik.